Hondenpsychologie
Verschil tussen mens en hond
Toen de kinderen nog erg klein waren had mijn opvoedingsmethode veel weg van de hieronder besproken operante conditionering: gewenst gedrag werd beloond, ongewenst gedrag werd in elk geval niet beloond. `Consequent-zijn' was het toverwoord.
Later, toen de kinderen psychisch zover waren dat zij onderscheid konden maken tussen mijn gemoedsstemmingen en begrepen dat ik verre van objectief ben en net als elk mens gevoelig ben voor invloeden van buitenaf, corrupt dus, als het ware, stapte ik geleidelijk aan over op de principes van de humanistische psychologie, met veel kenmerken van de existentialistische filosofie. Begrippen als `eigen verantwoordelijkheid' en `de vrijheid die jij jezelf toeëigent gaat vaak ten koste van de vrijheid van een ander' waren daarbij essentieel.
Zou ik, toen de kinderen redelijk denkende en argumenterende mensjes waren geworden, zijn doorgegaan met mijn operante conditionering, dan zouden zij mij ongetwijfeld - en terecht - als een bijzonder star iemand hebben ervaren.
Kinderen en honden zijn niet hetzelfde. Een hond is aanmerkelijk minder intelligent dan een kind van zes jaar. Een kind van zes begrijpt wat een verjaardag is en weet dat hij niet elke dag jarig kan zijn. Die verjaardag is dus iets bijzonders, waarop hij zich kan verheugen. Dit discriminerend denkvermogen gaat de intelligentie van de hond te boven, en daarom dienen wij een hond anders op te voeden dan een kind.
De hond denkt en communiceert anders dan de mens. Wanneer hij plotseling, omdat hij `jarig' is of omdat jij een bijzondere goede bui hebt, wel aan tafel mag meeëten, zal hij daar eerst aarzelend en vervolgens volgaarne gebruik van maken. Maar wanneer het de volgende dag niet meer mag, zal hij dit absoluut niet begrijpen, in de war raken en onzeker worden. Onhandelbaarheid is doorgaans het gevolg van inconsequentie.
De hond heeft een opvoedingsstructuur nodig die wij, wanneer die opvoeding kinderen betrof, als `star' zouden benoemen. `Ja' is altijd `ja', `nee' is altijd `nee'. Onder zo'n regime gedijt de hond het best, want hij weet precies wat zijn grenzen zijn en dat versterkt zijn zelfvertrouwen.
Gedragskenmerken van de hond
Veel mensen zijn van mening dat de wolf de voorvader van de hond is. Sommigen betwijfelen dit. We kunnen echter veilig stellen dat de wolf en de hond een gezamenlijke voorvader hebben en dat het gedrag van wolven in roedels ons veel kan leren over het gedrag en de motivatie van onze gedomesticeerde hond.
De psyche van de hond is het totaal van een aantal driften en reflexen. Bij het ene hondenras zijn bepaalde driften (natuurlijke behoeften) sterker ontwikkeld dan bij het andere hondenras, al naar gelang de functie van de hond, bijvoorbeeld jachthond, verdedigingshond of schoothond. Uiteraard speelt het fokbeleid een belangrijke rol bij het ontwikkelen of onderdrukken van bepaalde driften.
Een aantal belangrijke driften en reflexen op een rij:
Zuigreflex
De oerdrift van pasgeboren pups om te zuigen en slikken. Niet te verwarren met voedingsdrift, want het pupje heeft nog geen idee dat hij moet eten om in leven te kunnen blijven.
Doelbewustheidsreflex
Dit is de reflex waarmee de hond oorzaak en gevolg met elkaar in verband brengt. Als ik dit doe, gebeurt er dat. Belangrijke motivationele factor.
Voedingsdrift
De drift om voedsel te bemachtigen. Deze drift wordt bij de Labrador enigszins versterkt wanneer de hond honger heeft. Of is het zo dat een Labrador altijd honger heeft? Hoe dan ook, een belangrijke motivationele factor.
Geslachtsdrift
Dit is de drift om de geslachtsdaad te bedrijven, welke voortplanting tot gevolg heeft. Het is niet juist om van voortplantingsdrift te spreken, omdat de hond de gevolgen van de geslachtsdaad (het verkrijgen van nageslacht) niet kan overzien.
Jachtdrift
De aangeboren drift om op zicht of door reuk een prooi te zoeken, te achtervolgen, te doden en op te eten.
Speurdrift
Dit is de drift waarmee de hond een wildspoor of menselijk spoor volgt. De bereidheid om dit te doen verschilt van ras tot ras en van hond tot hond.
Buitdrift
Deze drift, een verzamelreflex, komt sterk tot uiting in het narennen, pakken en `doodschudden' van voorwerpen, en ook in het slepen van voorwerpen naar het nest.
Zoekdrift
Terwijl bij de speurdrift meer de neus wordt gebruikt, speelt bij de zoekdrift het oog en het oor een grotere rol spelen.
Brengdrift
De brengdrift, eveneens een verzamelreflex, komt tot uiting in de bereidheid van de hond om buit op te pakken en mee te nemen naar het hol waarin zich de pups bevinden, of, in bij onze gedomesticeerde hond, in de bereidheid om te apporteren.
Onderwerpingsdrift
Dit is de drift om in leven te blijven en uit zich in de bereidheid om onderdanig te zijn ten opzichte van hoger geplaatste wezens in de sociale hiërarchie.
Wanneer een hond deze drift niet of onvoldoende heeft, zal hij in de roedel niet erg oud worden, omdat zijn gedrag agressie bij de ranghogeren veroorzaakt.
Vluchtdrift
De drift van de hond om in (levens)bedreigende situaties te vluchten.
Gestaltbenadering
Alle bovengenoemde driften hangen nauw samen met de behoeften van de hond. De vluchtdrift bijvoorbeeld is in feite de natuurlijke behoefte van de hond om in (levens)bedreigende situaties te vluchten. De werking van deze behoeften wordt duidelijk gemaakt met een tweetal begrippen uit de Gestaltbenadering: gestaltformatie en gestaltdestructie.
Een voorbeeld: je zit naar een spannende TV-film te kijken. De behoefte ontstaat om die film tot het einde uit te kijken. (Dit is gestaltformatie.) Maar halverwege de film krijg je ontzettende trek in een pilsje. Je zult dat pilsje zelf moeten pakken en dat betekent dat je iets van de film moet missen. Op een gegeven moment wordt de film even onbelangrijker dan het pilsje. Op dat moment gebeurt er het volgende: er ontstaat gestaltdestructie ten aanzien van de behoefte om naar de film te kijken en gestaltformatie ten aanzien van de behoefte aan het pilsje. Zodra je je pilsje drinkt en de film verder kijkt, ontstaat het omgekeerde proces: gestaltdestructie ten aanzien van het pilsje en gestaltformatie ten aanzien van de film. De behoefte van het pilsje drinken is immers bevredigd en die van het film kijken nog niet.
Zo werkt het ook bij de hond. Een behoefte die niet wordt bevredigd zal blijven bestaan. Er vindt dan geen gestaltdestructie van die behoefte plaats, hetgeen de gestaltformatie van een andere behoefte soms bemoeilijkt.
Wanneer een behoefte niet wordt bevredigd, ontstaat frustratie. Een hond die altijd zijn zin krijgt kent dus geen frustratie en kan daar niet mee omgaan. Hij heeft een lage frustratietolerantie, en dat kan veel problemen opleveren. Een hond die regelmatig zijn zin niet krijgt, weet wat frustratie is en kan daar mee omgaan. Daarom is het zeer belangrijk om de hond regelmatig zijn zin niet te geven, om hem te frustreren, zodat zijn frustratietolerantie hoger wordt. Dit voorkomt ook dat de hond zich dominant ten opzichte van jou gaat gedragen.
Natuurlijk gedrag en aangeleerd gedrag
Men kan het gedrag van de hond grofweg onderscheiden in aangeleerd gedrag en natuurlijk gedrag. Aangeleerd gedrag is niet alleen wat wij, de mensen, de hond hebben aangeleerd, maar ook al het geconditioneerde gedrag dat is ontstaan in de wisselwerking met andere dieren en externe factoren als verkeer, milieu en techniek. Natuurlijk gedrag is al het gedrag dat de hond vertoont op basis van het aanwezig genetisch materiaal, waaronder de bovengenoemde driften. Uiteraard beïnvloeden natuurlijk gedrag en aangeleerd gedrag elkaar.
In feite is er sprake van een soort schizofrenie. Een hond zal in de roedel heel ander gedrag vertonen dan individueel in de omgang met de mens. Degene die meent zijn hond van haver tot gort te kennen, zou deze hond eens deel moeten laten uitmaken van een natuurlijke of semi-natuurlijke roedel. Hector, die thuis geen vlieg kwaad doet en met Flappie het konijn in één mand ligt, wordt plotseling een wild verscheurend beest dat tijdens de gezamenlijke jacht van de roedel op konijnen een konijn letterlijk met huid en haar, met botten en al, verslindt, binnen een minuut, terwijl hij nog geen half uur daarvoor lekker heeft gegeten. Thuisgekomen vleit hij zich vredelievend naast de nietsvermoedende Flappie neer. Flappie moest eens weten...
Elke hond heeft dus Jekyll en Hyde in zich. Het deel uitmaken van de roedel "triggert" het natuurlijke gedrag van de hond, waardoor het door de mens aangeleerde gedrag even wordt vergeten.
Hoe meer het natuurlijk gedrag van een hond wordt onderdrukt, hoe minder hij dit gedrag zal vertonen. Maar om het te kunnen onderdrukken, zal hij het toch eerst moeten vertonen, en aangezien de hond intelligent is, zal hij dit op een gegeven moment niet meer doen, want het is niet leuk om bestraft te worden. Dat wil echter niet zeggen dat de neiging om het natuurlijk gedrag te vertonen is verdwenen. In de roedel komen al die latent aanwezige neigingen weer boven.
Twee honden die in huis met elkaar zijn opgevoed door de mens, zullen ten opzichte van elkaar minder natuurlijk gedrag vertonen dan honden die in de roedel zijn opgegroeid, afhankelijk van de invloed van de mens op dit natuurlijk gedrag. In zijn opvoeding van de hond bouwt de mens een aantal onnatuurlijke `remmen' in het gedrag van de hond. Dit mag niet, dat mag niet. Een voorbeeld: een teef die hondenpoep eet, zal dit gedrag met alle mogelijke middelen worden afgeleerd, want het is in onze ogen een smerige gewoonte, en je schaamt je toch rot als de buurvrouw het ziet. Maar diezelfde teef komt waarschijnlijk in zeer grote psychische moeilijkheden wanneer zij pups werpt, want het natuurlijk gedrag van de teef is het opeten van de ontlasting van de pups, terwijl haar dit nu juist is afgeleerd. Frustratie alom.
Een ander voorbeeld: een ervaren teef, opgegroeid in de roedel, bijt een twee dagen oude pup (van een andere teef) dood. Reactie van de mens: ongeloof, frustratie, zelfs agressie. Die rothond! Vervolgens blijkt uit de autopsie dat de pup een open gehemelte en maar één long had. De teef heeft dus een natuurlijke selectie toegepast, op een pup die nauwelijks levensvatbaar was. Zij had dit waarschijnlijk niet gedaan wanneer de mens haar had aangeleerd om te allen tijde `lief' te zijn voor kleine hondjes, liever gezegd wanneer de mens haar had afgeleerd om op een natuurlijke wijze met honden om te gaan.
De teef in dit voorbeeld staat dus nog tamelijk dicht bij de natuur.
Inclusiebehoefte
De hond is een sociaal dier. Hij leeft in een groep (roedel). Bij de meeste gedomesticeerde honden is het gezin de roedel. De gedomesticeerde hond is bovendien gefokt op zijn aanhankelijkheid ten opzichte van de mens. Naast de bovengenoemde driften (reflexen) speelt de inclusiebehoefte (de behoefte van de hond om ergens bij te horen, ergens deel van uit te maken), een belangrijke rol in de opvoeding van de hond. De natuurlijke inclusiebehoefte van de hond geldt echter in de eerste plaats voor zijn soortgenoten; hij wil graag deel uitmaken van een hondengemeenschap. Bij gebrek daaraan zal hij zich schikken en zijn lot en met verve deel uitmaken van de plaatsvervangende roedel: het mensengezin.
Bij pups die in de inprentingsfase weinig of geen sociaal contact met de mens hebben gehad, zal de inclusiebehoefte afwezig zijn of zeer slecht zijn ontwikkeld. Wij spreken dan van het kennelsyndroom.
Operante conditionering
De driften en behoeften van de hond vormen de motivationele factoren bij de opvoeding van de hond. Dit leerproces vindt i.v.m. de werking van de psyche van de hond doorgaans plaats door middel van operante conditionering.
Operante conditionering (ook wel `instrumentele conditionering' genoemd) is een vorm van trial and error learning, dat wil zeggen de hond vertoont gedrag en dat gedrag levert iets positiefs of iets negatiefs op (effect). Zolang het gedrag iets positiefs oplevert zal het gedrag worden herhaald, zodra het iets negatiefs oplevert zal het gedrag - al dan niet onmiddellijk - worden gestaakt. In een normaal gezin is er voor de hond niet zoveel te beleven. Hij zal nu pogingen ondernemen om wat meer leven in de brouwerij te brengen, dus vertoont hij bepaald gedrag. De ene keer doet hij iets verkeerds en dan volgen er moppers (negatieve bekrachtiger). De andere keer doet hij iets goeds en volgen er lovende woordjes en voedsel. Omdat dit positieve bekrachtigers zijn, wordt de `goede-gedrag-respons' voortdurend versterkt. Bekrachtiging (goedkeuring of afkeuring) is dus onmisbaar. Deze methoden van operante conditionering worden in de psychologie ook operante beloningsconditionering (d.m.v. beloning) en aversieve operante conditionering (d.m.v. straf) genoemd. Wanneer wij absoluut zeker weten dat de hond een bepaald commando kent, maar hij weigert het commando op te volgen en wij staan erop dat hij dat toch doet, dan noemen wij het uiteindelijk opvolgen van dit commando een positieve ontsnappingsreactie. De hond vindt het kennelijk niet prettig om het commando uit te voeren, maar vindt jouw afkeurend gedrag nog minder prettig, dus zal hij uit deze situatie `ontsnappen' door het commando dan toch maar op te volgen. Geef nooit een commando zonder dat je zeker weet dat de hond het commando kan opvolgen. Heb je eenmaal een commando gegeven, dan moet je er ook voor zorgen dat de hond het commando daadwerkelijk opvolg, dat je het commando bekrachtigt. En dat dit voor de hond een prettige gewaarwording is. Anders is de kans groot dat de hond het volgende leert: `als het baasje iets van mij wil, hoef ik dat niet te doen, want er staat geen sanctie op als ik het niet doe. Dus waarom zou ik?' En ook dat is een ontsnappingsreactie, maar wel een die niet leidt tot vertoning van het gewenste gedrag, dus een negatieve ontsnappingsreactie. Als spelen met Fik van de buren leuker is dan bij jou komen, dan moeten wij ervoor zorgen dat bij jou komen leuker is dan spelen met Fik van de buren. Anders wordt bij jou komen een straf (waarvoor? wat heb ik gedaan?) en dat is funest bij de opvoeding van de hond. Voedsel kan hierbij een belangrijke rol spelen, ook al is het maar een brokje. `Overdreven' prijzen, met hoge stem, werkt eveneens erg goed. Een combinatie van de twee methoden werkt het best, maar zodra de conditionering is geslaagd, kun je het voedsel achterwege laten. Wel blijven oefenen!
Elke keer dat de de juiste respons optreedt en gevolgd wordt door een beloning, is er sprake van leren.
Omdat wij niet in staat zijn om de gevoelens van de hond te interpreteren, zullen wij slechts af moeten gaan om het uiterlijk gedrag van de hond, waaronder de wijze waarop staart en oren worden gedragen. Daaruit kunnen wij opmaken of de hond blij, dominant, agressief of bang is, hetgeen zeer belangrijk is bij de opvoeding van de hond. Uiterlijk gedrag is hier dus het meetinstrument, niet onze interpretatie van de gevoelens, want dat is antropomorfisme.
Een hond is een intelligent dier en leert snel. Maar er zijn factoren die het leerproces versnellen, namelijk door middel van het toedienen van voedsel als beloning. Daarbij is het volgende van belang:
1. De hoeveelheid voedsel (hoe meer voedsel, hoe sneller er wordt geleerd)
2. De aard van het voedsel (hoe lekkerder het voedsel, hoe sneller er wordt geleerd)
3. De inspanning die moet worden verricht om het voedsel te verkrijgen (hoe minder de inspanning, hoe sneller er wordt geleerd).
4. Beloning van het gewenste gedrag leidt tot betere effecten dan bestraffing van het ongewenste gedrag.
5. (Als er al wordt gestraft) Een effectieve straf is intens, wordt meteen en consistent toegediend (heterdaadje!) en wordt beslist niet met een positieve bekrachtiging geassocieerd.
Tijdens het operante conditioneren (het leerproces) valt ons het volgende op:
1. Een hond die heeft geleerd dat bepaald gedrag (van hemzelf of van een ander wezen) in een bepaalde situatie altijd iets positiefs oplevert (continue bekrachtiging), is verwachtingsvol, koestert hoop, na vertoning van dit gedrag in die situatie. Dit valt onder meer op te maken aan de frequentie van het kwispelen en de stand van de oren.
2. Wanneer de verwachte beloning uitblijft, toont de hond zich teleurgesteld. (Er is dan sprake van partiële of intermitterende bekrachtiging.)
3. Een hond die heeft geleerd dat bepaald gedrag (van hemzelf of van een ander wezen) in een bepaalde situatie iets negatiefs oplevert, toont zich angstig of onderworpen na vertoning van dit gedrag in die situatie.
4. Wanneer de verwachte straf uitblijft, toont de hond zich opgelucht.
5. Continue bekrachtiging (dus altijd belonen van bepaald gewenst gedrag en altijd bestraffen van bepaald ongewenst gedrag) werkt bij de hond aanmerkelijk beter dan partiële bekrachtiging.
Extinctie
Een van de basisprincipes van het operante conditioneren is Thorndike's Wet van het Effect: responsen die voldoening gevende gevolgen teweegbrengen zullen herhaald worden, responsen die onbevredigende gevolgen teweegbrengen zullen niet herhaald worden.
Een ander basisprincipe is het feit dat wanneer een bekrachtiger niet langer wordt toegediend (dit noemen wij extinctie), de aangeleerde respons uiteindelijk zal verdwijnen. Het middel extinctie wordt gebruikt om ongewenst gedrag af te leren. Voorbeeld: hond vraagt aandacht en krijgt moppers (= aandacht). Het negeren van het gedrag (niet langer toedienen van de bekrachtiger moppers) zal leiden tot verdwijning van het gedrag.
Sneller en beter werkt het wanneer wij niet alleen het ongewenste gedrag niet langer bekrachtigen, maar tegelijkertijd het alternatieve, meer gewenste gedrag belonen. Dit noemen wij differentiële bekrachtiging.
Consequent omgaan met de hond leidt altijd tot de beste resultaten. De extinctie van een continue bekrachtiger leidt tot betere resultaten dan de extinctie van een partiële bekrachtiger.
Voorbeeld: Twee honden werden aan tafel gevoerd. De één altijd, de ander zo nu en dan. Beide honden vertonen `schooigedrag' als gevolg van de continue en partiële bekrachtiging.
Vraag: Welke hond zal nog lang doorgaan met het schooigedrag wanneer wij overgaan tot extinctie?
Antwoord: De hond die zo nu en dan aan tafel werd gevoerd, omdat een organisme dat getraind werd met een partieel bekrachtigingsschema geleerd heeft dat er nog bekrachtiging kan volgen nadat zijn gedrag een aantal malen niet is bekrachtigd. Dit noemen wij het extinct-effect van de partiële bekrachtiging.
Shaping
Shaping is vorming via successieve benaderingen. Dit gebeurt wanneer bepaald gewenst gedrag niet in één keer kan worden geleerd. Bij het shapen komen wij telkens een stapje dichter bij ons doel en wordt de hond gradueel gevormd. Op deze wijze kunnen wij de hond allerlei trucs leren.
Putting through
Bij deze vorm van leren wordt fysieke kracht gebruikt, bijvoorbeeld bij het leren zitten van de hond. Wij drukken hem zacht in de zitpositie en zeggen tegelijkertijd `zit'. Als de hond zit wordt het gewenste gedrag beloond. Eigenlijk is het een eenvoudige vorm van shaping.
Associatief leren
Een goede aanvulling op de operante conditionering is het associatief leren. Het commando `vooruit' is bijvoorbeeld moeilijk aan te leren d.m.v. de trial and error methode van de operante conditionering, omdat de hond van je af i.p.v. naar je toe gaat. Maar door middel van het associatief leren is dit commando goed aan te leren. Het gemakkelijkste is het wanneer je een hond meeneemt die het commando `vooruit' al kent. In dat geval geef je beide honden het commando `vooruit'. De hond die het commando kent snelt vooruit, de andere hond snelt erachteraan. Dan is de hond vreselijk braaf. Na enkele keren zal hij het commando `vooruit' associëren met het vooruit snellen. Ook zonder een andere hond is het commando aan te leren. 's Morgens, voordat je de hond uitlaat, maak je zijn eten klaar, waar hij bij is. Dan laat je de hond uit. Je houdt hem steeds dicht bij jou in de buurt, maar de laatste honderd meter laat je de hond gaan. Die weet dat er eten op hem staat te wachten en snelt vooruit. Dan roep je direct een aantal keren `vooruit' en vervolgens `braaf!!!'. Na enkele keren heeft de hond het commando geassocieerd met het vooruitsnellen.
De hond is een associatiedenker bij uitstek. Elk commando, elke bestraffing, zal worden geassocieerd met het actuele gedrag. Dus wanneer de hond de kat van de buren staat te vervreten en jij roept `Kom hier', en de hond komt en jij scheldt de hond verrot, dan zal de hond deze afstraffing associëren met het hier komen en niet met het vervreten van de kat. Gevolg: als jij weer `Kom hier' roept zal de hond verwachten dat hij verrot gescholden wordt, en zal hij niet zo snel komen.
Een hond kan slechts bestraft worden voor actueel gedrag, met andere woorden: wanneer je hem op heterdaad betrapt. Niet alleen heeft het geen enkele zin, maar het is ook nog eens zeer slecht voor je relatie met de hond wanneer je de hond bestraft voor iets wat hij tien minuten, een uur of een halve nacht geleden heeft misdaan.
Dat betekent dat je bepaald ongewenst gedrag soms moet ensceneren, om de hond toch op heterdaad te kunnen bestraffen.
Een gouden stelregel: de hond leert tien keer beter door beloning van het gewenste gedrag dan door bestraffing van het ongewenste gedrag.
.
.
Toepassing van de psychologie
Een recent voorbeeld: van al onze Labradors is Whoopy de enige die blaft als er niet echt onraad is. 's Morgens vroeg, als mijn vrouw en ik nog in bed liggen, begint ze daar mee.
Ik ervaar dat als hinderlijk gedrag, want ik wil de relatie met mijn buren graag goed houden. Nu vermoedde ik dat het geblaf voortkwam uit een bepaalde behoefte: stimulus is honger of de behoefte om uitgelaten te worden, respons is blaffen, want dan komt Jaap z'n bed uit, word ik uitgelaten en krijg ik eten.
Totdat mijn vrouw twee dagen achter elkaar een vroege dienst had en Whoopy niet blafte. Ik moest mijn mening herzien. Het probleem was iets minder simpel. Paddy, onze kat, moet op elk gewenst moment van de dag naar buiten kunnen, want anders wordt hij stapelgek. Dus zetten wij hem 's avonds buiten de deur. 's Morgens vroeg wil hij weer naar binnen en begint hij luidkeels te miauwen. Toen mijn vrouw vroege dienst had liet zij Paddy heel vroeg binnen, bleef het gemiauw achterwege en blafte Whoopy niet. Stimulus was dus: Paddy's gemiauw, respons was Whoopy's blaffen (want dan doet Jaap de deur open en houdt het vervelende gemiauw op?).
Toen ik dat wist lag de oplossing van het probleem voor de hand: een kattenluikje. En inderdaad, het probleem is opgelost.
Alvorens wij het ongewenste gedrag van de hond aanpakken, moeten wij erachter zien te komen welke stimulus de respons van het ongewenste gedrag veroorzaakt. En die stimulus is niet altijd de meest voor de hand liggende.
Vervolgens dienen wij ons af te vragen welke drift ten grondslag aan het ongewenste gedrag ligt. Is dat een doelbewustheidsreflex? Dan dient het doel te worden weggenomen. Zodra het doel wordt weggenomen en consequent weg blijft, zal het ongewenste gedrag gaan verminderen.
Wanneer je de drift kunt benoemen, is de helft van de oplossing van het probleem al geproduceerd. Maar kijk uit dat het gedrag niet doorslaat naar de andere kant. Je kunt, met veel geduld, de onderwerpingsdrift van de hond verminderen, maar dat houdt vrijwel automatisch in dat de dominantie van de hond wordt versterkt. Vraag je eerst af of dat wel de bedoeling is.
.
Maak jouw eigen website met JouwWeb